De aankomst in Slovenië is spectaculair. Vanuit Kransjka Gora rijd je recht tegen het massief van de Julische Alpen met de Vršic-pas als poortwachter. Eeuwenlang was deze pas een onneembare horde, maar tijdens de Eerste Wereldoorlog legden de Italianen hier een militaire weg aan. Meer dan 10.000 Russische krijgsgevangenen werden aan het werk gezet. Het leek een bijna onmogelijke project, maar de weg kwam er, al stierven er wel honderden dwangarbeiders onder erbarmelijke omstandigheden. Die pasweg is vandaag de dag nog steeds zeer indrukwekkend, zo hebben we gisteren ervaren. Om duizend hoogtemeters te stijgen trotseerden we vanuit Kranjska Gora 29 haarspeldbochten.
De bergen van Caesar
De naam Julische Alpen is ontleend aan Julius Caesar, die 2000 jaar geleden een provincie stichtte, met Cividale als hoofdstad. Het bergmassief begint in het noorden, met een uitloper van de Oostenrijkse Karawanken, waarna het land een vriendelijk Alpenkarakter krijgt: ideaal bergwandelgebied. Maar in het zuiden, tussen Nova Gorica en Triest, veranderen de Julische Alpen in een grillig karstgebergte. Poreus kalksteen uit Slovenië, goed voor 7000 grotten. De bekendste daarvan is de Postojnska Jama.
Karstgebergte
Wat zo typisch is van karstgebergte: op hoogte is er geen druppel water te vinden, maar in het dal spuit het letterlijk uit de muur. Zo ook bij de bron van de Soca-rivier. Puur en ijskoud drinkwater stroomt bruisend tussen de rotsen, op weg naar de Adriatische zee. Maar voordat de rivier daar aankomt, slijt ze eerst nog enkele canyons uit in het zachte gesteente. De belangrijkste weg naar het zuiden volgt het dal van de Soca en is bezaaid met bezienswaardigheden. We parkeren de auto in Kobarid. Bijna honderd jaar geleden, tijdens de Eerste Wereldoorlog, werd hier een van de zwaarste alpiene veldslagen ooit uitgevochten tussen het Oostenrijks-Hongaarse Rijk en Italië. De Italianen waren tijdens de oorlog zeer vooruitstrevend, ze legden wegen aan op plekken waar je dat niet snel zou verwachten. De partij die de hoge punten in handen heeft, de overhand heeft op de ‘lagere’ tegenstander. Daarom werd de Mangartweg aangelegd. Vanaf de Mangartpas – met 2677 meter een van de hoogste toppen in de Julische Alpen kan je prachtig de zon zien opkomen.
Sloveens Toscane
Na een bezoek aan de Tolmin-kloof (twee woeste bergbeken die twee kilometer buiten Tolmin samenkomen, hebben hier een smalle kloof in het kalksteen uitgesleten) volgen we de landweggetjes terug naar Kobarid. Het is eind juli, de boeren zijn druk doende met hooien. Na Tolmin opent het landschap zich langzaam en maken de steile karstbergen plaats voor glooiende heuvels. Bij Kanal buigen we af naar de wijnlanden van Brda. Slovenen noemen de streek liefkozend het Toscane van Slovenië. En ja, we begrijpen waarom. De smalle weg slingert door de wijngaarden, hier en daar glimt een klein kerkdorp. Een uur later zakken we, met de achterbak vol wijn, verder de weg af, in de richting van de kust van Istrië. Een grote bocht voert ons om Triest heen, de Italiaanse stad die ooit de enige zeehaven van het Oostenrijks-Hongaarse rijk was.
Casa del Sal
Na de woeste Julische Alpen staan we nu aan de zee, de Adriatische. Op een schiereiland ligt Piran, een ommuurde stad, en dat is waarschijnlijk ook de reden dat het nog steeds tot Slovenië behoort. De onneembare vesting blijkt een gezellig plaatsje met voornamelijk Sloveense gasten.