De Vogelgids in zakformaat
Herken de 15 mooiste vogels rond je huis
Neem deze gids mee tijdens een wandeling door je wijk of in de stad. Herken de kleuren én het geluid van vijftien veelvoorkomende vogels in de stad. Ze stellen zich zelf aan je voor.
Vink
Vroeger werd ik in volières gehouden, omdat ik mooi zing. Door me blind te maken, zou ik nóg mooier zingen – vandaar de uitdrukking ‘blinde vink’. Ik heb een grijze kop, een kegelvormige snavel en oranje wangen en buik. Bij het vliegen vallen mijn twee witte vleugelstrepen op. Mijn vrouwtje is minder opvallend van kleur. Ik eet zaden, beukennootjes en zachte delen van planten. Die zaden zoek ik op de grond, ook waar andere vogels die morsen. Buiten de broedperiode leef ik in groepen. Ik ben 14 tot 16 centimeter groot.
Zo klink ik
Merel
Ik heb, net als meeuwen, een slim trucje om aan wormen te komen: ik trippel met mijn poten op de grond. Door de trillingen denkt de regenworm dat er gevaar aan komt en schiet-ie boven de grond, recht mijn bek in. Ik ben zwart met een gele tot oranje snavel. Mijn vrouwtje is bruin van kleur, met een donkere snavel. Met mijn stevige snavel haal ik dus wormen uit de grond of zoek ik naar andere insecten tussen de afgevallen bladeren. In het voorjaar zing ik uit volle borst vanaf een punt van een dak of boven in een boom. Ik ben 23 tot 29 centimeter groot.
Huismus
Ook al kom ik nog steeds veel voor, vroeger was ik veel algemener. Je kunt me helpen door me te voeren en door mussenflats (nestkasten) op te hangen. Ik heb een grijs petje, een roodbruin achterhoofd, een witte vlek achter mijn oog, grijze wangen en een zwarte vlek op de borst. Mijn vleugels en rug zijn bruin met zwarte vlekken en een witte vleugelstreep. Mijn stevige snavel is donkergrijs en kegelvormig. Mijn vrouwtje is meer egaal lichtbruin van kleur. Het liefst leef ik in een grote groep met familie. In hagen en heggen houden we ons schuil en zitten we te kwetteren met elkaar. Als er ergens voedsel te vinden is, gaan we er met de hele groep op af. Ik ben 14 tot 16 centimeter groot. Ik overwinter in Nederland.
Roodborst
De roodborst die in het voorjaar in jouw tuin zit, is niet de roodborst die in de winter je tuin bezoekt. In de herfst trek ik uit jouw tuin naar Noord-Frankrijk en komen roodborsten uit Scandinavië hier overwinteren. Mij herken je natuurlijk aan mijn rode borst – eigenlijk is de kleur meer oranje. Verder ben ik bruin van kleur. Je ziet me vaak op de grond zitten, bijna nooit in de buurt van een andere roodborst. Alleen als ik een vrouwtje wil versieren. Maar als zij de eitjes heeft gelegd, ben ik weer weg. Ik ben 12,5 tot 14 centimeter groot.
Heggenmus
Wist je dat ik geen familie ben van de huismus? Dat zie je goed aan mijn snavel, die is fijn en spits, ideaal om insecten te pakken. Een huismus heeft een stevige snavel om zaden te kraken. Een erg opvallend verenkleed heb ik niet. Mijn lichaam is grijsblauw met wat lichtbruine vlekken op mijn buik. Mijn rug is bruinachtig en lijkt wel wat op die van de huismus. Ik ben heel schuw en zit vaak in of onder struiken en zoek als een grijs muisje naar voedsel op de grond. Ik ben 13 tot 14,5 centimeter groot.
Ekster
Vroeger leefde ik vooral in de duinen en op het platteland. Tegenwoordig ben ik ook veel in steden te zien. Daar vind ik namelijk brood, patat of andere etensresten op straat. Ik ben een echte alleseter.
Mijn verenkleed is zwart-wit van kleur, maar als de zon op mijn zwarte veren schijnt, kleuren deze paars, blauw of groen. Opvallend is mijn lange staart. Ik ben vrij brutaal en jaag graag andere vogels weg. Ik ben 46 tot 50 centimeter groot. Overwinteren doe ik in Nederland.
Houtduif
Wist je dat ik heel goed ben in klappen? Bij het opvliegen uit een boom klap ik zowel onder als boven mijn lichaam met mijn vleugels tegen elkaar. Er zit een witte vlek op mijn vleugels, die opvalt tijdens het vliegen. In mijn nek heb ik een witte vlek. Mijn onderlichaam is donkerroze van kleur. Op de grond zoek ik naar eten, zowel op straat als op akkers. De jonge duiven krijgen melk gevoerd van hun ouder. Ik ben de grootste duif in Nederland: ik ben 40 tot 42 centimeter groot en de spanwijdte van mijn vleugels is 68 tot 77 centimeter groot.
Turkse tortel
Als ik aan het begin van het jaar uit het ei kom, kan ik al in oktober–november van datzelfde jaar zelf een nest met eieren uitbroeden. Dat is best bijzonder. De meeste jonge vogels kunnen dat pas na een jaar.
Mijn verenkleed is lichtgrijs/beige van kleur. In mijn nek heb ik een wit met zwarte streep. Ik vorm een paartje voor het leven. Je ziet me dan ook altijd met z’n tweeën. Als er ergens gevoerd wordt, kom ik er meteen op af. Ik ben 31 tot 33 centimeter groot en de spanwijdte van mijn vleugels is 63 tot 70 centimeter.
Winterkoning
Ik kan tot wel vier vrouwtjes hebben. Ik maak meerdere bolvormige nesten, soms wel vier. Als een vrouwtje aan het broeden is, lok ik een ander vrouwtje naar een van mijn andere nesten. Ik ben een klein bruin vogeltje met een opgewipte staart. Graag houd ik me schuil in dichte struiken, waar ik zoek naar kleine insecten. Ik vlieg met snelle vleugelslagen, laag boven de grond van struik naar struik. Je hoort me vaak eerder zingen dan dat je me ziet: ik ben ook maar 9 tot 10,5 centimeter groot. Ik overwinter in Nederland.
Koolmees
Ik heb een zwarte streep over mijn gele buik lopen. Sterke en dominante mannetjes hebben een bredere streep. Hoe breder deze streep, hoe meer kans ik maak om een knap vrouwtje aan de haak te slaan. Je kunt mij herkennen aan mijn zwarte kop met witte wangen en mijn gele buik met een zwarte streep (stropdas). Ik kom graag in tuinen met bomen en struiken en ga daar op zoek naar voedsel. Ook maak ik graag een nest in een nestkast. Ik ben 14 centimeter groot en overwinter in Nederland.
Pimpelmees
Anders dan mensen kan ik ultraviolet licht zien. De blauwe veren op mijn kop mijn kaatsen ultraviolet licht. Hoe meer ik als mannetje dit licht kan weerkaatsen, hoe groter mijn kans op een vrouwtje. Je herkent mij aan mijn lichtblauwe petje, witte wangen met een zwarte oogstreep en gele borst met een smalle zwarte ‘stropdas’. Ik word ook wel de acrobaat onder de mezen genoemd. Kijk maar eens goed als ik aan een vetbol of pindaslinger hang. In het voorjaar en zomer zoek ik in de bomen en struiken naar kleine insecten. Ik ben 10,5 tot 12 centimeter groot en ben het hele jaar rond in Nederland.
Kauw
In de avond verzamelen we ons op vaste slaapplekken; dat gaat vaak gepaard met veel kabaal. Net als spreeuwen vliegen we eerst in een ‘wolk’ door de lucht om daarna te gaan slapen in een groep bomen.
Je herkent mij aan mijn zwarte verenkleed met een grijze kop en lichtgrijze ogen. Mijn snavel is vrij kort. Ik ben de kleinste kraaiachtige. We hebben een sterke familieband en leven dan ook in groepen. Ik ben 30 tot 34 centimeter groot en de spanwijdte van mijn vleugels is 64 tot 73 centimeter.
Spreeuw
Een spreeuwenwolk is een hele grote groep spreeuwen, die als een wolk door de lucht vliegt. We vliegen heel dicht bij elkaar, maar we vliegen nooit tegen elkaar aan. In de winter heb ik een zwart glanzend verenkleed met een blauwe, groene of paarse gloed en witte spikkels en zwarte snavel. In het broedseizoen verdwijnen de witte spikkels en heb ik een heldergele snavel. Jonge spreeuwen zijn bruin en hebben een donkere snavel. Na het broedseizoen leef ik in grote groepen. Aan het einde van de middag komen alle spreeuwen uit de buurt bij elkaar en vormen we één grote wolk. Ik ben 19 tot 22 centimeter groot en overwinter in Nederland.
Tjiftjaf
Je kunt mij het best herkennen aan mijn zang. Ik zing namelijk de hele dag door mijn eigen naam: tjif-tjaf, tjif-tjaf, tjif-tjaf, tjif-tjaf, tjif-tjaf. Eigenlijk ben ik maar een klein groen-geel-bruin vogeltje. Ik lijk veel op de fitis, maar ik zit vaak in oudere bossen en parken. Je kunt ons het best van elkaar onderscheiden door onze zang. Verscholen in struiken of bomen zoek ik naar voedsel. Je zult me eerder horen dan zien, want ik ben maar 11-12 centimeter groot.
Groenling
Ik ben een echte zaadeter en doe dat op een bijzondere manier. Ik tril het zaad in mijn snavel en draai het zaad rond. Hierdoor komt de schil los van het zaad. Het zaad eet ik op, de schil niet. Mijn naam zegt het: al ik ben groen van kleur. Op mijn vleugels heb ik opvallende, gele handpennen en op mijn staart gele buitenste staartpennen. Mijn snavel is kegelvormig en licht van kleur. Vrouwtjes zijn minder opvallend groen van kleur. Na het broedseizoen trek ik in groepjes rond, op zoek naar voedsel. Ik ben 14,5 tot 16 centimeter groot. Sommige van ons trekken in de winter naar het zuiden en er zijn er die uit noordelijke gebieden hiernaartoe komen.
Misschien vind je dit ook interessant: